Tijdens een VVM Café eerder dit jaar heeft Bob van Dijk, beleidsmedewerker milieu D’66 fractie Tweede Kamer, vertelt over zijn ervaringen met milieulobby en de voorbereiding van het politieke debat. Deze rapportage bevat de hoofdlijnen van zijn inleiding en de discussie op het thema ‘Milieulobby voor de Tweede Kamer’. De bijeenkomst was georganiseerd door de sectie Milieueffectrapportage van de VVM.
Bob van Dijk heeft een master in parlementaire geschiedenis en was hiervoor werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Tweede Kamer als adjunct griffier. Als fractiemedewerker doet hij al het voorbereidende werk voor de Tweede Kamer woordvoerder milieu, natuur en duurzaamheid, Stientje van Veldhoven. Hij voert gesprekken met lobbyisten, schrijft spreekteksten, bereidt de amendementen en moties voor en zorgt dat binnen de partij iedereen tevreden is met de koers die D’66 vaart met milieu.
Volgens Bob wordt vaak gedacht dat politieke partijen in de Tweede Kamer in het debat op zoek zijn naar een standpunt dat vanuit rationeel oogpunt de beste oplossing is voor een bepaalde kwestie. Dat idee klopt niet. Bob: “Wat we doen in de Tweede Kamer is belangen afwegen. Dat is zeker niet altijd de wetenschappelijk meest verantwoorde oplossing. Het gaat om een politieke belangenafweging en om die reden is het zoeken naar het politieke spanningsveld zo interessant en het meest belangrijke”. Voor elke politieke partij gaat om de vraag: “Wat is het belang van mijn kiezer in deze kwestie en hoe kan ik dat belang het beste verdedigen met het algemeen belang in het achterhoofd”. Voor veel mensen lijkt het alsof politici dat algemeen belang vergeten, daar zit vaak de frustratie. Bob: “Uiteindelijk moet er een besluit worden genomen in het nationale belang, dat is het uitgangspunt van politici in de Tweede Kamer”.
In hoeverre hoort bij dat zoeken naar het politieke spanningsveld ook het informele overleg vooraf met andere politieke partijen die dicht bij je staan? Volgens Bob is dat vooral afhankelijk van de stijl van het kamerlid die het politieke debat doet. Bob: “De één is een verbinder, de ander zoekt de confrontatie op. Stientje van Veldhoven is bij uitstek iemand die verbindt, graag coalities bouwt in de Tweede Kamer”. Iedereen heeft zo zijn/haar eigen ideeën over wat effectief is, daarbij speelt mee de inschatting van het belang van je achterban in een bepaalde kwestie. In hoeverre wil een kamerlid de zaak scherper stellen en meer gas geven of de coalitie opzoeken? Bob: “De politieke stijl van D’66 is vooral om te zoeken naar verbinding met andere partijen met het doel om gezamenlijk een motie of amendement in te dienen. Kunnen we eventueel een pakket aan amendementen indienen waarin iedereen wat krijgt? Bij het debat over de Omgevingswet hebben we, tezamen met andere beleidsmedewerkers van Tweede Kamer fracties, gekozen voor een groot amendementen pakket om die aangenomen te krijgen. We kijken dan hoever we kunnen komen. Komen we er niet uit dan schalen we op naar onze politieke vertegenwoordiger in de Tweede Kamer. Iedere partij maakt uiteindelijk zijn belangenafweging die onder een (pakket van) amendement(en) zit”.
Veel milieuonderwerpen zijn erg specialistisch. Kan een kamerlid die inhoudelijk minder deskundig is, in het politieke debat een milieukwestie wel voldoende diepgaand voeren? Bob: “Het gaat uiteindelijk om de politieke vertaalslag die je maakt van de inhoud naar een punt waarover je een besluit wilt nemen. Het is dus niet zo dat een kamerlid veel beter is als die inhoudelijk goed is geïnformeerd. Uiteindelijk gaat het erom dat je als kamerlid precies de politieke punten eruit weet te halen en dat goed over het voetlicht kan brengen.”
Het kunnen maken van die politieke vertaalslag is een punt waarop lobbyende partijen zich kunnen verbeteren. Bob: “Als milieulobbyist ben je effectief als je in staat bent om de inhoud te vertalen naar belangen. Waar zit het probleem precies, wat moet er veranderen in wet- en regelgeving, welke AMvB of welk wetsartikel moet worden aangepast? Voor een fractiemedewerker die een bepaald dossier inhoudelijk minder diepgaand kan doorgronden, wordt het heel lastig om die vertaalslag zelf te maken”.
Ook moet je als lobbyist weten dat er in het politieke debat over veel zaken helemaal niet wordt gesproken. In de Tweede Kamer krijgt elke politieke partij slechts 5 minuten spreektijd. Bob: “Dat is ongeveer 800 woorden en daarin moet ik mijn inbreng namens D’66 verwoorden. Je wordt gedwongen om te selecteren, de nuances eruit te laten en punten te laten vallen die je ook heel belangrijk vindt. Het zorgt ervoor dat je tot de politieke kern komt”.
In de Tweede Kamer zijn er partijen die heel positief staan tegenover het instrument milieueffectrapportage. Bob: “In het parlement is er een groene coalitie waarmee je zaken kunt doen. Daartoe horen in ieder geval de Christen Unie, D’66, GroenLinks, Partij van de Dieren en SP, deze partijen hechten een intrinsiek belang aan milieueffectrapportage. Wel verschillen wij in opvatting hoe het instrument het beste kan worden ingezet. Wij zijn best wel gevoelig voor efficiëntieslagen, beperken van bestuurlijke lasten en onderzoeksinspanning. Doe het vooral waar het nodig is. Ga het niet perse afdwingen, laat ruimte aan initiatiefnemers en bevoegde gezagen om zelf keuzes te maken”.
Bob: “Voor de m.e.r. zit het politieke spanningsniveau op een heel hoog abstractieniveau. Dat vind ik heel zorgelijk. Wat je proeft is dat sommige partijen in de Tweede Kamer het instrument m.e.r. in de kern helemaal niks vinden. Er is een heel duidelijk ja-en-nee kamp, politieke partijen zijn of heel positief of juist erg negatief over milieueffectrapportage. In die context is het erg lastig om partijen in het nee-kamp mee te krijgen op deelbelangen”.
Als politieke partij moet je kunnen uitleggen aan je kiezers: waarom doen we dit? Dat moeten we kunnen doen in een begrijpelijke taal. Je moet als lobbyist niet denken: wat wil ik, maar wat zouden die politieke partijen willen waar ik op kan inspelen. Je moet het omdraaien! Bob: “Politici moeten belangen vertalen naar Den Haag, maar moeten ook uitleggen aan hun achterban dat iets belangrijk is. Veel mensen denken dat politici hun vingers ergens niet aan willen branden. Met die stelling ben ik het niet eens. Het gaat erom dat je het aan de kiezer moet kunnen uitleggen waarom je iets doet. Als het niet over iets gaat dat mensen persoonlijk raakt, ga dan maar eens uitleggen dat iets belangrijk is. Het kost voor een politicus veel moeite om iets te doen wat de achterban in eerste instantie niet zo leuk vindt, dan moet je wel zorgen dat je een goed verhaal hebt. Anders vraagt de achterban: waar ben je mee bezig, houd je bezig met belangrijker zaken”.
Plenaire debatten worden vrijdag in de week ervoor ingepland. Dat weet niet iedereen. Meestal worden plenaire debatten zo kort van tevoren ingepland dat er heel snel geschakeld moet worden. Je kunt dus ook heel vaak te laat zijn. Bob: “Het heeft voor mij totaal geen zin om ruim voor dit debat iet voor te bereiden over een onderwerp, want ik weet niet of het wordt ingepland. Wat wel langzaam kan gaan is het inplannen van de kamerdebatten, want er zijn drie kamerdagen waarop je het debat kan voeren. Voordat een wet plenair wordt afgehandeld, kun je zelfs een half jaar of jaar verder zijn, omdat er eerst behandeling plaats vindt in commissievergaderingen. Die lange aanlooptijd zit hem in het gereed maken van de plenaire behandeling. Dat betekent overigens niet dat je in de tussentijd goed kunt lobbyen, want er zijn onderwerpen die soms tien keer zo belangrijk zijn. Bob: “Als beleidsmedewerker ben ik intussen al weer bezig met de voorbereiding van andere debatten”.
Het is de regering die tezamen met het ministerie de eerste zet doet. Die eerste zet is heel bepalend, aldus Bob van Dijk. Bob: “Wij als fractie hebben beperkte capaciteit en tijd om daar op te reageren. Wat ik ook lastig vind is inschatten wat er gebeurt tussen regering en ministerie, maar des te interessanter. Wie heeft met wie gepraat, is dat Shell of Milieudefensie of allebei? Als beleidsmedewerker kan ik dat niet doorzien”. Om die reden kiezen sommige partijen ervoor om het lobbywerk richting het ministerie te doen en minder richting de politieke partijen van de Tweede Kamer. Meer transparantie over wat er in het voortraject van een wet gebeurt bij het ministerie en welke partijen zijn geconsulteerd, vind ik wenselijk”.
Peter van de Laak
Voorzitter sectie Milieueffectrapportage